User:Max: Difference between revisions
No edit summary |
No edit summary |
||
| Line 1: | Line 1: | ||
== van Baden == | |||
Maximiliaan Alexander Frederik Willem (Max) van Baden, Duits Maximilian Alexander Friedrich Wilhelm (Max) Prinz von Baden (Baden-Baden, 10 juli 1867 - Salem bij Konstanz, 6 november 1929), prins van Baden, was erfgroothertog van Baden, generaal en de laatste rijkskanselier van het Duitse Keizerrijk. | |||
Hij was de zoon van de Pruisische generaal prins Willem van Baden (1829-1897), jongere broer van groothertog Frederik I van Baden, en Maria van Leuchtenberg (1841-1914), kleindochter van Eugène de Beauharnais. | |||
Hij bezocht eerst het humanistisch gymnasium, werd vervolgens jurist en ging als officier het Pruisische leger in. Na de dood van Frederik I in 1907 werd hij troonopvolger van de kinderloze nieuwe groothertog Frederik II en voorzitter van de Eerste Kamer van Baden. In 1911 trok hij zich als majoor-generaal terug uit het leger, maar hij nam in 1914 weer voor korte tijd dienst. | |||
Max gold als een liberaal aristocraat en werd steeds meer het middelpunt van het gematigde politieke kamp, dat tegenover de ultra-rechtse vleugel stond die werd vertegenwoordig door de Oberste Heeresleitung. Toen in oktober 1918 de Eerste Wereldoorlog op zijn eind liep en militaire ondergang dreigde, zocht Berlijn haastig een geschikte vredesonderhandelaar die de sympathie van de Amerikaanse president Woodrow Wilson kon winnen. Max leek hiervoor de kandidaat bij uitstek te zijn. De OHL onder Erich Ludendorff en Paul von Hindenburg streefde naar omvorming van de staat tot een parlementaire monarchie, waarbij ook de oppositie (met name de sociaaldemocraten) zou worden betrokken om het verzoek tot wapenstilstand niet zelf te hoeven doen en de verantwoordelijkheid voor de nederlaag niet zelf te hoeven nemen. Ook hier scheen Max als liberaal en lid van een vorstenhuis voor zowel sociaaldemocraten als conservatieven een acceptabele kandidaat. | |||
Prins Max | |||
Rijkskanselier Georg von Hertling droeg Max als opvolger voor en op 3 oktober 1918 benoemde keizer Wilhelm II hem tot nieuwe rijkskanselier. Nog diezelfde dag stelde Max een parlementaire regering samen met sociaaldemocraten (Friedrich Ebert, Philipp Scheidemann), links-liberale en centrum-rechtse ministers en deed op aandringen van de keizer op 5 oktober het verzoek tot wapenstilstand aan Wilson toekomen. Wilson zei echter de wil tot democratisering van het Duitse Rijk niet te vertrouwen aangezien de keizer en de andere Duitse vorsten nog op de troon zaten. Max besefte dat er meer dan slechts cosmetische wijzigingen nodig waren om de Geallieerden te doen bijdraaien. Hij voerde algemene verkiezingen in, beëindigde de U-boot-oorlog en ontsloeg Ludendorff op 26 oktober. | |||
Toen de Novemberrevolutie uitbrak, trachtte Max keizer Wilhelm tot aftreden te bewegen om in ieder geval de monarchie te redden. De keizer weigerde en Max kondigde op 9 november 1918 op eigen initiatief diens troonsafstand aan. Ook hijzelf trok zich terug uit zijn ambt en benoemde (op ongrondwettelijke wijze) de leider van de sterkste partij in de Rijksdag, Friedrich Ebert, tot nieuwe kanselier. Deze riep onmiddellijk de republiek uit. | |||
De rest van zijn leven bracht Max teruggetrokken door. Hij was sinds 1900 getrouwd met Marie Louise van Hannover-Cumberland, prinses van Groot-Brittannië en Ierland, achterkleindochter van koning George V van Hannover. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: Berthold en Maria Alexandra. Berthold trouwde in 1924 met prinses Theodora van Griekenland; één van de vier zusters van Philip, hertog van Edinburgh. | |||
== Schuchart == | == Schuchart == | ||
Revision as of 16:12, 23 December 2008
van Baden
Maximiliaan Alexander Frederik Willem (Max) van Baden, Duits Maximilian Alexander Friedrich Wilhelm (Max) Prinz von Baden (Baden-Baden, 10 juli 1867 - Salem bij Konstanz, 6 november 1929), prins van Baden, was erfgroothertog van Baden, generaal en de laatste rijkskanselier van het Duitse Keizerrijk.
Hij was de zoon van de Pruisische generaal prins Willem van Baden (1829-1897), jongere broer van groothertog Frederik I van Baden, en Maria van Leuchtenberg (1841-1914), kleindochter van Eugène de Beauharnais.
Hij bezocht eerst het humanistisch gymnasium, werd vervolgens jurist en ging als officier het Pruisische leger in. Na de dood van Frederik I in 1907 werd hij troonopvolger van de kinderloze nieuwe groothertog Frederik II en voorzitter van de Eerste Kamer van Baden. In 1911 trok hij zich als majoor-generaal terug uit het leger, maar hij nam in 1914 weer voor korte tijd dienst.
Max gold als een liberaal aristocraat en werd steeds meer het middelpunt van het gematigde politieke kamp, dat tegenover de ultra-rechtse vleugel stond die werd vertegenwoordig door de Oberste Heeresleitung. Toen in oktober 1918 de Eerste Wereldoorlog op zijn eind liep en militaire ondergang dreigde, zocht Berlijn haastig een geschikte vredesonderhandelaar die de sympathie van de Amerikaanse president Woodrow Wilson kon winnen. Max leek hiervoor de kandidaat bij uitstek te zijn. De OHL onder Erich Ludendorff en Paul von Hindenburg streefde naar omvorming van de staat tot een parlementaire monarchie, waarbij ook de oppositie (met name de sociaaldemocraten) zou worden betrokken om het verzoek tot wapenstilstand niet zelf te hoeven doen en de verantwoordelijkheid voor de nederlaag niet zelf te hoeven nemen. Ook hier scheen Max als liberaal en lid van een vorstenhuis voor zowel sociaaldemocraten als conservatieven een acceptabele kandidaat.
Prins Max
Rijkskanselier Georg von Hertling droeg Max als opvolger voor en op 3 oktober 1918 benoemde keizer Wilhelm II hem tot nieuwe rijkskanselier. Nog diezelfde dag stelde Max een parlementaire regering samen met sociaaldemocraten (Friedrich Ebert, Philipp Scheidemann), links-liberale en centrum-rechtse ministers en deed op aandringen van de keizer op 5 oktober het verzoek tot wapenstilstand aan Wilson toekomen. Wilson zei echter de wil tot democratisering van het Duitse Rijk niet te vertrouwen aangezien de keizer en de andere Duitse vorsten nog op de troon zaten. Max besefte dat er meer dan slechts cosmetische wijzigingen nodig waren om de Geallieerden te doen bijdraaien. Hij voerde algemene verkiezingen in, beëindigde de U-boot-oorlog en ontsloeg Ludendorff op 26 oktober.
Toen de Novemberrevolutie uitbrak, trachtte Max keizer Wilhelm tot aftreden te bewegen om in ieder geval de monarchie te redden. De keizer weigerde en Max kondigde op 9 november 1918 op eigen initiatief diens troonsafstand aan. Ook hijzelf trok zich terug uit zijn ambt en benoemde (op ongrondwettelijke wijze) de leider van de sterkste partij in de Rijksdag, Friedrich Ebert, tot nieuwe kanselier. Deze riep onmiddellijk de republiek uit.
De rest van zijn leven bracht Max teruggetrokken door. Hij was sinds 1900 getrouwd met Marie Louise van Hannover-Cumberland, prinses van Groot-Brittannië en Ierland, achterkleindochter van koning George V van Hannover. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: Berthold en Maria Alexandra. Berthold trouwde in 1924 met prinses Theodora van Griekenland; één van de vier zusters van Philip, hertog van Edinburgh.
Schuchart
Max Schuchart (Rotterdam, 16 augustus 1920 - Den Haag, 25 februari 2005) was een Nederlandse dichter, literatuurcriticus, journalist en vertaler. Ook was hij redacteur van het tijdschrift Proloog en van het Handelsblad.
Max Schuchart was vooral bekend dankzij zijn vertaling als In de Ban van de Ring van The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien. Deze vertaling, die in 1957 voor het eerst verscheen, was de allereerste vertaling ter wereld van dit boek. Voor deze vertaling kreeg hij de Martinus Nijhoffprijs. In 1996 heeft hij de Nederlandse vertaling herzien, waarna deze in 1997 werd uitgebracht.
Ook verschillende andere werken van Tolkien werden door Schuchart vertaald, zoals De Hobbit (eerste Nederlandse uitgave 1960), De avonturen van Tom Bombadil (1975), Brieven van de Kerstman (1976), Boer Gilles van Ham (1977), Roverandom (2002) en De Silmarillion (1977). Daarnaast vertaalde hij de Brieven van Tolkien en ook diens biografie door Humphrey Carpenter.
In 1978 ontving hij van de Britse koningin een MBE-onderscheiding voor 29 jaar trouwe dienst aan de Britse Ambassade in Den Haag, waar hij als persattaché werkzaam was. Ten tijde van zijn onderscheiding was hij met zijn vrouw Norma reeds verhuisd naar het lieflijke dorpje Alpheton in Sussex, Engeland. Maar Den Haag liet hen beiden niet los.
Andere belangrijke auteurs waarvan hij boeken vertaalde zijn: Richard Adams, Daniel Defoe, D.H. Lawrence, Salman Rushdie, J.D. Salinger, Stephen R. Donaldson, Dylan Thomas, T. H. White en Oscar Wilde.
Ernst
Ernst begint in 1910 met de studies filosofie, kunstgeschiedenis en psychologie aan de Universiteit in Bonn, maar hij stopt hier al snel mee om zijn aandacht volledig op kunst te kunnen richten. In 1914 ontmoet hij Guillaume Apollinaire en Robert Delaunay, en reist hij naar de wijk Montparnasse in Parijs waar verschillende kunstenaars uit de hele wereld samenkomen.
In 1918 trouwt hij de kunsthistorica Luise Straus - met haar heeft hij een stormachtige relatie die niet zou standhouden. Het jaar daarna bezoekt hij de kunstenaar Paul Klee en creëert hij zijn eerste schilderwerken en collages en experimenteert hij met verschillende kunstvormen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog dient hij in het Duitse leger en na de oorlog vormt hij, vol met nieuwe ideeën, de Keulse Dada-groep Zentrale W/3, samen met Hans (Jean) Arp en sociaal activist Alfred Grünwald. Bij deze groep maakt Max Ernst talrijke collages. Twee jaar later, in 1922, keert hij echter terug naar de artistieke commune in Montparnasse.
Al experimenterend vindt hij in 1925 de zogenaamde frottage-techniek uit, een techniek waarbij men, door met een potlood over papier te wrijven, afdrukken maakt van objecten die onder het papier geplaatst worden. Doet men dit bijvoorbeeld met een eikenblad, dan wordt op het papier een afdruk van dat blad gemaakt waardoor de structuur en de nerven duidelijk zichtbaar worden. Deze afdrukken werkt Ernst vervolgens verder uit tot een kunstwerk. In 1926 gaat hij samenwerken met Joan Miró om achtergronden te schilderen voor de balletten van de beroemde Russische impresario Serge Diaghilev. Ernst ontwikkelt samen met Miró vervolgens de grattage-techniek waarbij (meestal opgedroogde) verf van het doek wordt afgeschraapt, wat een bijzonder effect creëert.
In Montparnasse speelt Max Ernst een zeer grote rol in de totstandkoming van het surrealisme, de kunststroming waarbij kunstenaars gebruik maakten van abstracte droombeelden en het onderbewuste om hun (subjectieve) gevoel te uiten op het doek. Na een periode bij de surrealisten, verlaat Ernst de beweging uit woede over de door André Breton gewenste verbanning van Ernsts vriend Paul Éluard.
Habakuk (ca. 1934), Buitencollectie Skulpturenmuseum Glaskasten in Marl
In 1934 begint Max Ernst met beeldhouwen, en brengt hij tijd door met de eveneens surrealistische kunstenaar Alberto Giacometti.
In 1938 koopt de rijke kunstverzamelaarster Peggy Guggenheim een aantal werken van Max Ernst die ze tentoonstelt in haar museum in Venetië.
Ernst heeft altijd een fascinatie voor vogels gehad, een thema wat men keer op keer terugziet in zijn werk. Zijn alter-ego in zijn schilderijen, genaamd Loplop, was een vogel waarvan Ernst suggereerde dat het een extensie van hemzelf was, voortkomend uit een vroegere verwarring van vogels met mensen. In zijn jeugd had Ernst namelijk een vogel, die stierf op dezelfde dag dat Ernsts zusje geboren werd. Loplop duikt ook geregeld op in collages van andere kunstenaars, en is dan altijd een soort kruising tussen een vogel en een voet, over het werk van een andere kunstenaar heengeplakt. Vogels blijven terugkomen in Ernsts werk zoals de post-WOII werken Angel of Heart and Home en Robing of the Bride.
Door de inval van de nazi's in Frankrijk werd Ernst gezien als staatsvijand en createur van Entartete Kunst, maar hij wist Frankrijk samen met Peggy Guggenheim te ontvluchten. In 1941 arriveerden zij in de Verenigde Staten en het jaar daarop trouwden ze. Samen met andere kunstenaars en vrienden (zoals Marc Chagall en Marcel Duchamp) die eveneens waren gevlucht voor de oorlog en nu in New York leefden, werkte Ernst mee aan de ontwikkeling van het abstract expressionisme.
Zijn huwelijk met Guggenheim hield geen stand en Ernst trouwde in 1946 opnieuw, dit keer met Dorothea Tanning, in een dubbele ceremonie met de kunstenaar Man Ray en Juliet Browser.
In de daaropvolgende jaren bleef Ernst voornamelijk in de VS, wonend in de kleine stad Sedona (Arizona), en in 1948 schreef hij de verhandeling Beyond Painting voordat hij Europa weer bezocht in 1950. Hij keerde voorgoed terug naar Parijs en stond in 1953 op de Biënnale van Venetië. Als gevolg van de publiciteit werd hij financieel succesvol.
In 1963 verhuisden Tanning en hij naar een klein stadje in Zuid-Frankrijk waar Ernst verderging met zijn werk. Hij bouwde het huis waarin zij woonden zelf en versierde het met uit zijn schilderwerk bekende fantasie-figuren. Bovendien ontwierp hij decors, en een fontein voor de stad Ambois. In 1975 werden in retrospectief zijn werken tentoongesteld in het Solomon R. Guggenheim Museum in New York, en de "Galeries Nationales du Grand-Palais" in Parijs publiceerden een complete catalogus van zijn werk.
Ernst stierf op 1 april 1976, in de nacht van zijn 85ste verjaardag, in Parijs, Frankrijk en werd begraven op de begraafplaats Père-Lachaise aldaar.